-
1 clamber
n. zware beklimming--------v. beklauteren, beklimmenclamber1[ klæmbə] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————clamber2〈 werkwoord〉1 beklauteren ⇒ opklimmen tegen, beklimmen -
2 go up
opgaan, stijgengo up♦voorbeelden:II 〈werkwoord + voorzetsel〉 -
3 climb
n. klim--------v. klimmenclimb1[ klajm] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 helling ⇒ klim, weg omhoog♦voorbeelden:————————climb2♦voorbeelden:climb up a wall • tegen een muur opklimmenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 klimmen in/op ⇒ beklimmen, bestijgen -
4 подниматься
vgener. beklimmen, klimmen (о солнце, воде и т.п.), opdrijven, opgaan, opkomen, oprijzen, opslaan (о цене), opstijgen, opstuiven, opwaaien, rijzen, steigeren, stijgen, beklauteren, bestijgen (íà), losbarsten (о ветре, буре и т.п.), opklimmen (по лестнице, в гору и т.п.), oplopen (tegen-íà), opschieten, opstaan, opstappen, opvaren, uitschieten, verrijzen o, zich verheffen -
5 climb up a wall
climb up a wall
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Русский
- Французский